De economie van de Sovjet-Unie was een centraal geleide economie, gebaseerd op een systeem van collectieve landbouw, industriële productie en collectief eigendom van productiemiddelen. De economie werd gekenmerkt door staatscontrole over de investeringen, staatsbezit van industriële activa, macro-economische stabiliteit, verwaarloosbare werkloosheid en een hoge baanzekerheid. In de laatste dertien jaar (1973-1985) voor Perestrojka en Glasnost was er sprake van economische stagnatie. Nadat Michail Gorbatsjov aan de macht was gekomen, zette hij een proces van liberalisering in gang waardoor het land veranderde in een marktgeoriënteerde socialistische economie. Bij het uiteenvallen van de Sovjet-Unie eind 1991 erfde de Russische Federatie 66 miljard dollar aan buitenlandse schulden en nauwelijks een paar miljard dollar aan goud en internationale reserves.