Deel van een serie artikelen over Genetica | ||||
---|---|---|---|---|
![]() | ||||
Stuifmeelcellen in meiose | ||||
Algemeen | ||||
Chromosoom · DNA · Erfelijkheid · Genetische variatie · Genoom · Mutatie · Nucleotide · RNA | ||||
Onderzoek | ||||
DNA-analyse · Gentechnologie · Genomica · Recombinant DNA · Sequencing | ||||
Vakgebieden | ||||
Epigenetica · Klinische genetica · Mendel · Moleculaire genetica · Populatiegenetica | ||||
|
Een gen is in de biologie een stukje erfelijk materiaal waarmee organismen erfelijke eigenschappen doorgeven aan hun nageslacht. Genen zijn onderdeel van chromosomen en bestaan uit stukken DNA (desoxyribonucleïnezuur). Elk gen bevat de instructie voor het aanmaken van één of meerdere eiwitten of RNA-moleculen die een rol spelen in het functioneren van de cel. Alle genen samen vormen het genoom van een organisme en bepalen in belangrijke mate hoe cellen werken en hoe het organisme zich ontwikkelt en functioneert.
Genen worden van ouders op nakomelingen overgedragen en vormen zo de basis van erfelijke eigenschappen. De specifieke combinatie van genen die een individu heeft, wordt het genotype genoemd. Dit genotype verschilt van individu tot individu binnen een populatie. Samen met omgevingsfactoren en ontwikkelingsprocessen bepaalt het genotype hoe een organisme eruitziet en functioneert: dit geheel aan waarneembare eigenschappen noemt men het fenotype.
De meeste eigenschappen worden niet door één enkel gen bepaald, maar ontstaan door de werking van meerdere genen tegelijk (polygenie) en hun interactie met de omgeving. Sommige kenmerken zijn gemakkelijk waar te nemen, zoals oogkleur of lichaamslengte; andere zijn meer verborgen, zoals bloedgroep of de aanleg voor bepaalde ziektes. Genen kunnen veranderen door kleine wijzigingen in de DNA-volgorde, mutaties. Zulke veranderingen kunnen leiden tot verschillende versies van een gen, die men allelen noemt. Op lange termijn leiden mutaties, natuurlijke selectie en toeval (genetische drift) tot evolutie van soorten.